1. Indien tot de bij een fusie, een splitsing, een gedeeltelijke splitsing of een inbreng van activa ingebrachte goederen een vaste inrichting van de inbrengende vennootschap behoort welke is gelegen in een andere lidstaat dan die waaronder de inbrengende vennootschap ressorteert, ziet de lidstaat van de inbrengende vennootschap af van ieder recht tot belastingheffing ten aanzien van die vaste inrichting.
De lidstaat waaronder de inbrengende vennootschap ressorteert, mag bij het vaststellen van de belastbare winsten van deze vennootschap de vroegere verliezen van de vaste inrichting welke eventueel van de belastbare winst van die vennootschap in die lidstaat zijn afgetrokken en welke niet zijn gecompenseerd, bij de belastbare winsten optellen.
De lidstaat waar de vaste inrichting is gelegen en de lidstaat van de ontvangende vennootschap passen op die inbreng de bepalingen van deze richtlijn toe alsof de lidstaat waar de vaste inrichting is gelegen, de lidstaat van de inbrengende vennootschap was.
Dit lid is ook van toepassing indien de vaste inrichting is gelegen in dezelfde lidstaat als die waarin de ontvangende vennootschap haar fiscale woonplaats heeft.
2. In afwijking van lid 1 heeft de lidstaat van de inbrengende vennootschap die fiscaal een stelsel van wereldwinst toepast, het recht de winst of de vermogenswinst van de vaste inrichting die het resultaat is van de fusie, splitsing, gedeeltelijke splitsing of inbreng van activa, te belasten, op voorwaarde dat hij de aftrek toestaat van de belasting die zonder de bepalingen van deze richtlijn op die winst of die vermogenswinst zou zijn geheven in de lidstaat waar die vaste inrichting is gelegen, op dezelfde manier en voor hetzelfde bedrag als hij zou hebben gedaan indien die belasting werkelijk was geheven en betaald.